Box 3 Individuele en buitensporige last

Box 3 Individuele en buitensporige last

Een op zich rechtmatige belasting kan volgens de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens toch niet aanvaardbaar zijn, als deze belasting in een individueel geval een buitensporige last vormt. Daarvan kan volgens de Hoge Raad alleen sprake zijn als de last meer op de betrokken belastingbetaler drukt dan in vergelijkbare gevallen. Dit moet de belastingplichtige aannemelijk maken.
Voor natuurlijke personen hanteert de Hoge Raad het interings-criterium: de belastingbetaler moet aannemelijk maken dat hij de spaartaks alleen kan betalen door op zijn vermogen in te teren. Hierbij moeten de inkomsten uit de box 1 (arbeid en pensioen) en box 2 (aanmerkelijk belang) ook in aanmerking worden genomen. Zolang die inkomsten toereikend zijn om de spaartaks te betalen, is er geen sprake van een noodzaak om op het vermogen in te teren en is de belasting geen onaanvaardbare individuele en buitensporige last.
Als de vermogensinkomsten tezamen met de inkomsten uit box 1 en 2 niet toereikend zijn om de spaartaks te betalen, is de intering van het vermogen noodzakelijk. De inkomsten uit box 1 en 2 hoeven niet voor de betaling van de spaartaks te worden aangewend als de spaartaksbetaler daardoor onder het bestaansminimum komt. Er is regelmatig bepleit dat de inkomsten uit box 1 en 2 niet hierbij moeten worden betrokken, maar de Hoge Raad heeft aan deze pleidooien geen gehoor gegeven.
Het uitgangspunt van de Hoge Raad dat er alleen van een noodzaak tot vermogens-intering sprake is als de spaartaksbetaler door de box 3 heffing onder het bestaansminimum dreigt te geraken, is mogelijk niet in lijn met de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Hierover is (nog) geen duidelijkheid.
Terug naar Spoorboekje