Box 3 2013-2016
De spaartaks 2013-2016 bedroeg 30% van een forfaitair rendement van 4% over het box 3 vermogen, dit is 1,2% van het box 3 vermogen. Dit forfait sloot aan bij het rendement van risico-arme beleggingen als spaartegoeden, termijndeposito’s en staatsleningen.
Het massaal bezwaar 2013-2016 had betrekking op alle aanslagen die op 26 juni 2015 nog niet definitief waren geregeld en waren gebaseerd op de inbreuk op de door het Eerste Protocol bij het EVRM beschermde eigendom. Het massaal bezwaar gold ook voor de niet-bezwaarmakers.
De Hoge Raad heeft in juni 2019 bepaald dat er sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op de eigendom en strijd met het Eerste Protocol van het EVRM, als het werkelijk haalbare gemiddelde rendement op risico-arme beleggingen (spaargeld, termijndeposito’s en staatsleningen) minder is dan 1,2%. Als dat het geval is, moet de wetgever en niet de rechter rechtsherstel bieden.
Bij collectieve uitspraak op het massaal bezwaar van 19 juli 2019 zijn de bezwaren tegen de spaartaks 2013-2016 afgewezen. Deze uitspraak geldt voor alle belastingplichtigen van wie de aanslag op 26 juni 2015 nog niet definitief was vastgesteld, onverschillig of zij bezwaar hebben gemaakt of niet. Tegen deze uitspraak kon beroep worden aangetekend, maar alleen voor de rechtsvraag die in de arresten van juni 2019 al was beslist door de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in juni 2019 bepaald dat de spaartaks van 1,2% van het box 3 vermogen niet méér mag bedragen dan de gemiddeld haalbare opbrengsten van spaartegoeden, termijndeposito’s en staatsleningen. Daarom heeft de staatssecretaris aan het Centraal Planbureau (CPB) opdracht gegeven de rentestanden voor deze categorieën in kaart te brengen voor de jaren 2013-2016. Het CPB heeft in 2020 gerapporteerd dat de gemiddelde rente op spaartegoeden, termijndeposito’s en staatsleningen gezamenlijk in de jaren 2013 en 2014 hoger was dan 1,2%, maar in 2015 en 2016 lager. Voor termijndeposito’s alleen was de rente in alle jaren 2013-2016 hoger dan 1,2%.
De regering heeft in een brief van 16 oktober 2020 aan de Tweede Kamer bericht dat de spaartaks 2013-2016 ook voor de jaren 2015 en 2016 niet in strijd komt met het Eerste Protocol van het EVRM omdat de gemiddelde rente op termijndeposito’s volgens het Centraal Planbureau (CPB) in die jaren hoger was dan 1,2%. Dit hoewel de gemiddelde rente op de drie laag risicobeleggingen (spaartegoeden, termijndeposito’s en staatsleningen) gezamenlijk in die jaren wel minder dan 1,2% bedroeg.
Er zijn over de spaartaks 2013-2016 te minste twee procedures aanhangig gemaakt bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De behandeling van deze zaken zal enkele jaren duren. Over de uitkomst valt geen voorspelling te maken.
Volgens de Hoge Raad is de spaartaks 2013-2016 in strijd met het EVRM als het gemiddeld haalbare rendement op risico-arme beleggingen (spaartegoeden, termijndeposito’s en staatsleningen) minder is dan 1,2%. De regering meent dat hiervan geen sprake is omdat het rendement van termijndeposito’s in 2013-2016 hoger was dan 1,2%. De civiele rechter moet beslissen of het gemiddelde rendement van de drie risico-arme beleggingen gezamenlijk de maatstaf is, of (zoals de regering meent) het rendement van één belegging (termijndeposito’s).