Spaarders hebben voor deze jaren ook te maken gehad met een belasting die hoger was dan de rente die zij van de bank ontvingen. In juni 2019 heeft Hoge Raad aangegeven dat hierdoor een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht kan ontstaan, als de belasting hoger is dan de maatrente. De maatrente is de rente die op een normale manier op spaartegoeden, depositorekeningen en staatsobligaties kan worden verkregen. Of dat het geval was in de jaren 2013-2016 heeft de rechter toen in het midden gelaten. Bovendien heeft hij gezegd dat als dat al zo zou zijn, de rechter dat probleem niet kan oplossen. Dat zou de wetgever moeten doen. De belastingdienst heeft vervolgens de bezwaren van het massaal bezwaar ongegrond verklaard. Is het hiermee het doek gevallen voor deze jaren?
Natuurlijk niet, want inmiddels weten we dat die gemiddelde maatrente voor de jaren 2015 en 2016 in ieder geval lager was dan de spaartaks. Spaarders moesten in die jaren dus meer aan belasting betalen dan zij aan rente ontvingen. Dat blijkt uit een onderzoek van het Centraal Planbureau dat in 2020 is gepubliceerd.
Heeft het Kerstarrest van de Hoge Raad ook gevolgen voor de jaren 2013-2016? Nee, want in 2017 is de spaartakswet gewijzigd, dus het Kerstarrest beslist over het massaal bezwaar onder de gewijzigde wet. Niet over de regeling die in de jaren 2013-2016 gold. Dat heeft de Hoge Raad op 20 mei 2022 nog eens vastgesteld.
Staat de spaartaks 2013-2016 dan onherroepelijk vast? Dat is niet zeker, omdat de regering zich er met een slimmigheid vanaf heeft gemaakt. De rechter heeft in 2019 beslist dat de spaartaks voor deze jaren onrechtmatig is als deze hoger is dan de redelijkerwijs te behalen gemiddelde inkomsten over risicoarme beleggingen als spaartegoeden, termijndeposito’s en staatsleningen. In de praktijk betekent dit dat als de gemiddelde rente op deze drie beleggingsvormen onder 1,2% per jaar zakt, de belasting onrechtmatig is. Het Centraal Planbureau stelde in het rapport van 2020 vast dat dit het geval is in 2015 en 2016. In die twee jaren was gemiddeld haalbare rente over de drie beleggingsvormen minder dan 1,2%. De rente op spaartegoeden en staatsleningen lag duidelijk onder de 1,2%, de rente op termijndeposito’s was iets hoger dan 1,2% en het gemiddelde van de drie was lager dan 1,2%. .
De regering heeft toen gezegd: omdat de rente op termijndeposito’s nog boven 1,2% ligt, is er niets aan de hand. Maar de rechter sprak over de haalbare gemiddelde rente over de drie beleggingsvormen, niet over alleen één beleggingsvorm.
De rechter zal zich hier nog over moeten uitspreken, want voor de regering is dit boek gesloten.